Promovendus Gerard Maduro
“De strafrechter en religieuze delicten”
Email: gerardmaduro@yahoo.com
Gerard Maduro studeerde rechten aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en de Universiteit van Nijmegen. Hij is van Antilliaanse afkomst.
Door de multiculturalisering van de samenleving is het aantal godsdiensten toegenomen. Sommige van hen hebben een niet-westerse oorsprong, andere zijn verwant aan het christendom en minder bekend bij het grotere publiek. Deze religieuze verscheidenheid is ook terug te vinden bij geloofbelijdende verdachten. Soms plegen zij delicten vanuit religieuze motieven. De strafrechter dient daarbij een afweging te maken tussen het belang van een verdachte om zijn godsdienst in vrijheid te belijden en het belang van de staat om deze strafbare feiten te vervolgen. Er is echter verschil in benadering tussen de verschillende rechterlijke instanties. De Rechtbanken zijn geneigd om het geloof van een verdachte inhoudelijk te beoordelen. De Hoge Raad daarentegen kenmerkt zich door terughoudendheid en laat de interpretatie van het geloof aan de gelovige zelf over. Het Europees Hof van de Rechten voor de Mens is de laatste jaren actiever in het interpreteren van het geloof van de betrokkene.
Deze verscheidenheid aan opstelling stelt juristen voor de vraag welk standpunt de rechter dient in te nemen in kwesties waar religieuze motieven in het geding zijn. Dat leidt tot de volgende onderzoeksvraag: wanneer mag de strafrechter zich bij religieuze delicten inlaten met de inhoudelijke beoordeling van het geloof?
Het antwoord op deze vraag is gebaseerd op studie van casussen en literatuur, aangevuld met interviews met sleutelinformanten. De casussen zijn verdeeld over de verschillende rechterlijke instanties, waarbij rekening wordt gehouden met westerse en niet-westerse godsdiensten. De relevantie van dit onderzoek is gelegen in de helderheid die wordt gebracht in de discussie rond de interpretatieve terughoudendheid inzake religieuze kwesties. Dit beginsel is gebaseerd op de gedachte dat het niet aan de rechter is om uit te maken wat een gelovige onder het belijden van zijn godsdienst heeft te verstaan. Het beginsel is onder de juristen altijd voer geweest voor stevige debatten. De verhouding tussen de culturele achtergrond van de verdachte en de omgang met die achtergrond door de strafrechter is in onderzoeken vaker aan bod gekomen. Het is echter een onderbelichte kwestie wanneer de strafrechter zich met religieuze delicten dient in te laten. Dit onderzoek schept ook duidelijkheid voor de gelovige wat een “toelaatbare” strafbare religieuze handeling is en wat niet. Tenslotte hoopt dit onderzoek de strafrechter wegwijs te maken in de praktijk van religieuze delicten.